Menu Filter

Recht van uitweg over een perceel

Volgens Art. 682 §1 BW kan de eigenaar wiens erf ingesloten ligt een uitweg vorderen wanneer hij onvoldoende toegang heeft tot de openbare weg en deze toegang niet kan inrichten zonder overdreven onkosten of ongemakken, voor het normale gebruik van zijn eigendom naar de bestemming ervan.

Een recht van overgang kan bij overeenkomst worden afgesloten middels een notariële akte, waarbij al dan niet een vergoeding wordt voorzien.
De overgang kan verbonden zijn aan het erf, of ook aan de persoon van de begunstigde worden verbonden.

Een recht op overgang kan ook voor de Vrederechter van de plaats waar het goed gelegen is worden gevorderd. De procedure vangt aan met een verplichte verzoeningszitting (art. 1345 G.W.). Bij gebreke aan verzoening wordt de procedure middels verzoekschrift ingeleid (art. 1371bis G.W.), met afstapping door de Vrederechter. Deze uitweg geschiedt dan over de erven van zijn naburen, tegen betaling van een vergoeding in verhouding tot de schade die hij mocht veroorzaken. Meestal betreft dit een jaarlijkse vergoeding, die kan gekapitaiseerd worden.

De ingeslotenheid van een erf voor de toepassing van dit artikel dient beoordeeld te worden, niet enkel op grond van het al dan niet palen aan de openbare weg, maar ook naar omstandigheden van normaal gebruik van het perceel volgens de bestemming ervan en de kosten of ongemakken voor het inrichten van de toegang tot het erf. Zo kan bv. een uitweg worden gevorderd voor 2 achterliggende garages, niettegenstaande de voorzijde van de woning paalt aan de openbare weg, voorzover deze gagarages niet bereikbaar zijn via de openbare weg.

andere toepassing:
– toegang tot landbouwmachines voor landbouwpercelen
– toegang voor industriële activiteit voor industriegronden
– ondergronds of bovengronds recht van uitweg voor kabels, afvoerpijpen, of voorzieningen

Het recht van (private) doorgang kan niet bekomen worden op grond van dertigjarige verjaring. Dit komt omdat art. 690 B.W. bepaalt dat men enkel een voortdurende en zichtbare erfdientstbaarheid kan verkrijgen door dertigjarig bezit. De uitweg is meestal weliswaar zichtbaar doch niet voortdurend (art. 688 B.W.).

Het recht op overgang kan evenmin om zelfde reden gevestigd worden door bestemming van de huisvader omdat de vestiging van een erfdienstbaarheid door bestemming van de huisvader enkel mogelijk is voor de voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid art. 692 B.W.).

Het recht van doorgang kan op vordering van de titularis van het lijdend erf worden opgeheven in toepassing van art. 710bis van het B.W. wanneer de erfdienstbaarheid alle nut heeft verloren. Wanneer de doorgang niet meer strikt noodzakelijk is, maar wel nog nuttig, zal de vordering volgens een groot deel van de rechtspraak worden afgewezen.

Bron: Elfri De Neve,  Advocaat